270 De boodschap van Jakobus 5
Vermaning tot de rijken
Opnieuw roert Jakobus het thema van armoede en rijkdom aan (zie 1:9-11,27; 2:2-6,15-16) – misschien wel een van de pijnlijkste onderwerpen voor welvarende christenen. Hun (eventuele) geestelijke rijkdom zullen zij behouden, maar al hun aardse rijkdom zal teloorgaan – en als zij niet oppassen, zijzelf erbij (vs. 1-3). Zij gaan verloren, niet omdat zij rijk zijn, maar omdat zij niets anders hebben dan deze aardse rijkdom. Zij hebben schatten verzameld, en dat nota bene in de ‘laatste dagen’ (de toenmalige eindtijd voor het jodendom; toepassing: de tegenwoordige eindtijd voor de christenheid). Heeft Gods volk niet heel wat hogere prioriteiten, zeker in de eindtijd?
Opnieuw lijkt Jakobus het hele volk Israël toe te spreken (toepassing: de hele christenheid): het gaat niet slechts om rijkdom op zich, maar om het onthouden van het benodigde aan de armen: niet slechts het weigeren van aalmoezen, maar – wat nog veel erger is – het inhouden van verdiend loon aan de arbeiders (de maaiers die jouw oogst hebben binnengehaald). De armen hebben geen ‘recht’ op giften – maar wel op hun verdiende loon!
De klachten van de verdrukten zijn opgestegen tot de ‘Heer Zebaoth’ (‘Zebaoth’ is een leenwoord uit het Hebreeuws: JHWH Tsebaoth = ‘de Heere van de legerscharen’). Het is als de rijke man in Luk. 16:19-31, die zich niet om de armen bekommerde, maar in weelde en genotzucht leefde: hij hield alles voor hemzelf, hij had niets over voor een ander. Deze lieden hebben niet door dat zij op de drempel van de ‘dag van de slachting’ staan. De uitdrukking lijkt ontleend aan Jer. 12:3: de goddelozen zijn als schapen die naar de slachtbank geleid worden om daar hun einde te vinden.
De rechtvaardige gedood
De goddelozen die afgeslacht zullen worden, hebben zelf ‘de rechtvaardige’ veroordeeld en gedood. Het enkelvoud is hier heel opvallend. Misschien denkt Jakobus hier aan de eerste martelaren van het geloof: Stefanus (Hand. 7), Jakobus de broer van Johannes (Hand. 12); en hijzelf (Jakobus de broer van Jezus) zou ook een martelaar worden. Maar vermoedelijk heeft hij vooral aan dé Rechtvaardige gedacht: aan Jezus Zelf (vgl. voor de benaming ‘de Rechtvaardige’ Matt. 27:19,24; Hand. 7:52; 22:14; 1 Petr. 3:18; 1 Joh. 1:2). Daarmee worden de genotzuchtige rijken op één lijn gesteld met de Joden die Jezus’ dood van Pilatus geëist hebben. Het zijn twee varianten van dezelfde goddeloosheid.
Let hier op de slotregel: ‘hij [of Hij] weerstaat u niet’. De r/Rechtvaardige biedt geen verzet als de goddelozen op zijn ondergang uit zijn. Let op het onderscheid: de goddelozen gaan naar de ‘slachtbank’ om voor eeuwig veroordeeld te worden, terwijl de r/Rechtvaardige naar de ‘slachtbank’ gaat om er als martelaar te sterven (Jes. 53:7), en om ook weer op te staan en deel te krijgen aan de Messiaanse vrederijk. De komst van de Heer zal alles beslissen (zie de volgende passage).
Geduld en volharding
Het kan lang duren tot de (weder)komst van de Heer; daarom hebben de gelovigen geduld nodig, net als de akkerbouwer, die wel zaait, maar toch op God moet wachten voor de benodigde vroege en late regen (de zegen van boven; vgl. Deut. 11:11; Hos. 6:3; Joël l2:23; Zach. 10:1) en de uiteindelijke oogst (vs7-8; vgl. 2 Tim. 2:6). Sterk je zolang in de Heer, zucht en klaag niet. Want ook de gelovigen zullen verschijnen voor de rechterstoel van Christus (Rom. 14:10; 2 Kor. 5:10); ook al dat gezucht en geklaag zal door de Rechter gewogen worden!
De oudtestamentische profeten hebben ook veel geleden en geduld moeten oefenen. Spiegel je daaraan! Kijk naar hun volharding, vooral die van Job. Tijdens zijn lange lijdensweg kon hij nauwelijks opmerken dat de Heer ‘vol genegenheid en ontfermend’ is. Maar uit het einde van die lijdensweg, toen de Heer hem daaruit verloste, kwam die goddelijke liefde wel degelijk aan het licht. Heb geduld, houd vol, want uiteindelijk komt alles goed, net als bij Job. (En zelfs degenen die de marteldood hebben moeten sterven, zullen via de opstanding toch aan het Messiaanse rijk deel krijgen.)
Een belangrijk kenmerk van de rechtvaardige wordt er hier even uitgelicht, in aansluiting bij wat voorheen over de betekenis van het gesproken woord gezegd is (vooral in 3:1-11): je moet het nooit nodig hebben je woorden kracht bij te zetten door eedzwering (dit slaat niet op officiële eden die de overheid soms eist, maar op wat wij ‘krachttermen’ noemen). Je moet zo betrouwbaar zijn – een man of vrouw van je woord – dat je zulke krachttermen nooit nodig hebt (vgl. Matt. 5:34-37).
De kracht van het gebed
De algemene stelregel is deze (5:13): als je lijdt, ga dan bidden (om verlichting). En als je goed gemutst bent, ga dan lofzingen (en denk aan zovelen die het veel zwaarder hebben) (vs13).
Over bidden gesproken: als een broeder of zuster ziek is, moet deze de oudsten van de gemeente roepen (niet voor elk wissewasje uiteraard; bij ernstige ziekte) (vs14a). Die oudsten doen voorbede voor de zieke na deze met olie gezalfd te hebben in de naam van de Heer (vs. 14b). De genezing (‘behoudenis’) komt tot stand, niet door de olie, maar door de Heer, in antwoord op het gelovig gebed van de oudsten (vs. 15a).
Belangrijk facet: bij het ontstaan van de ziekte kunnen zonden een rol gespeeld hebben (zie bijv. Joh. 5:14); deze moeten blijkbaar aan de oudsten (of anderen) beleden worden om vergeving te kunnen ontvangen: ‘Belijdt elkaar de zonden’, opdat er genezing volgt (vs. 15b,16).
Meer algemeen gesproken: een krachtig (of: [door God] bekrachtigd) gebed van een rechtvaardige kan veel bewerken, zowel door de gerechtigheid van de rechtvaardige (menselijke verantwoordelijkheid) als door de kracht die God schenkt (vs. 16b) (Gods soevereine genade). Een oudtestamentisch voorbeeld: op het gebed van de profeet Elia hield de regen in Israël op, en opnieuw na gebed (en na de bekering van het volk) begon het weer te regenen (1 Kon. 17-19). Zoveel kunnen gebeden uitrichten!
Slotopmerking
Na alles wat over de goddelozen onder het volk van God gezegd is, is dit zeer bemoedigend: er is altijd een weg van bekering en herstel mogelijk. De ziel wordt van de (eeuwige) dood gered en een menigte van zonden wordt ‘bedekt’ (vgl. Ps. 32:1; Rom. 4:6v.). Maar vooral: elke rechtvaardige kan zich ervoor laten gebruiken om zo’n afgewekene weer op het rechte pad te brengen. Het ziet er slecht voor de goddelozen uit: wat geweldig als je dan gebruikt mag worden om zo’n zondaar terug te brengen!