268 De boodschap van Jakobus 4
De Geest tegenover het vlees
Zoals gezegd treedt de Vader op de voorgrond in Jak. 1 en de Zoon in Jak. 2-3, en zo is de Heilige Geest prominent in Jak. 4-5. Hoofdstuk 4 begint met het gebed. De toestand onder Gods volk was er één van oorlog en twist, die voortkwamen uit de (zondige) hartstochten (oftewel de ‘wijsheid van beneden’; vgl. 3:15-17). Bij een wedergeboren gelovige is dit de innerlijke strijd tussen het vlees en de Geest (vgl. Gal. 5:16-18); waar het vlees de overhand krijgt, is er moord, twist en jaloersheid. Wat is er met je aan de hand? Misschien wel dit: je begeert wel, maar je krijgt niet; je zou het kúnnen krijgen (als het werkelijk goed voor je is) als je erom zou bidden (vs.2). Of dit is je probleem: je bidt wel, maar je krijgt toch niet, en dat komt doordat je zondig bidt, uit verkeerd motief, namelijk om het gevraagde alleen voor jezelf te gebruiken en er niet God mee te dienen (vs3).
‘Overspeligen!’ roept Jakobus uit. Hij gebruikt de vrouwelijke vorm van het Griekse woord, blijkbaar omdat hij de beeldspraak van de bruid van God voor ogen heeft (vgl. Ezech. 16; Hos. 2; 2 Kor. 11:2-3; Ef. 5:25-32; Openb. 19:7; 21:2,9,17). ‘Overspel’ betekent hier: intimiteit met ‘de wereld’ als het bestel dat beheerst wordt door zonde en duivel, en dus vijandig tegenover God staat (vs. 4; vgl. onder 1:26-27). Christenen behoren nu al tot een andere wereld, die eens in heerlijkheid openbaar zal worden. De twee werelden zijn onverenigbaar; als je de verkeerde liefhebt, kan de liefde van de Vader niet in je wonen (1 Joh. 2:15).
Vers 5 is het lastigste vers in de brief! Er zijn vele vertalingen voorgesteld. Ik kies mét de Telosvertaling voor de vertaling ‘Geest’ (d.i. de Heilige Geest) in plaats van ‘geest’ (d.i. de menselijke geest). De Telosvertaling geeft twee mogelijkheden:
a) ‘Of meent u dat de Schrift tevergeefs spreekt? Begeert de Géést die in ons woont, met afgunst?’ Deze tweede zin betekent dan: Denk je soms dat het de in jou wonende Geest is die met afgunst begeert? Natuurlijk niet; de Geest kent geen afgunst. Afgunst is een werk van het vlees (Gal. 5:19-21).
b) ‘Of meent u dat de Schrift tevergeefs zegt: “De Geest die in ons woont, begeert met afgunst”?’ Dit tweede zinsdeel staat wel niet letterlijk in het Oude Testament (maar vgl. Ex. 20:5), maar het is wel naar de geest van het Oude Testament, als je het althans zo opvat: De Heilige Geest die in ons woont, is na-ijverig: Hij wil ons voor Zichzelf hebben; Hij kan het niet verdragen dat Hij ons met de boze wereld zou moeten delen.
De Heilige Geest geeft ‘grotere genade’ dan ‘de wereld’ ooit zou kunnen geven, zegt vers 6a! Dat is genade om naar Gods wil en tot zijn eer te kunnen en te mogen leven door de kracht van diezelfde Geest, en zo het zondige vlees eronder te houden.
Onderwerping
God geeft zijn genade aan de ‘nederigen’ (vs. 6b), d.i. aan hen die zich voor Hem ‘nederig maken’ (d.i. verootmoedigen): hoe kleiner wij worden, des te groter kan Hij in ons worden. Maar hoe groter ‘de wereld’ voor ons wordt (‘overspel’!), des te meer moet de Geest naar de achtergrond wijken. ‘Onderwerp je dus aan God!’
Hier mogen twee principes van de geestelijke strijd genoemd worden. Enerzijds: ‘Ontvlucht de seksuele immoraliteit (1 Kor. 6:18), de afgoderij (10:14) en de begeerten van de jeugd (2 Tim. 2:22)’, dus: de zondige verleidingen; overschat je kracht niet om die te weerstaan! Anderzijds: ‘Weerstaat de duivel’ (vs. 7; Ef. 6:12; 1 Petr. 5:8-9); onderschat de kracht van de Geest in jou niet om weerstand te bieden aan de grote tegenstander. In het eerste geval vlucht jij; in het tweede geval vlucht de duivel (vs. 7b).
Bovendien (vs. 8-10): ‘Nader tot God’ (vs. 8a); zoek de intimiteit met Hem; ‘kom met reine handen en een zuiver hart als je tot Hem nadert’ (vs. 8b) (bedenk hoe wankelmoedig je daarin kunt zijn). En ook: ‘wees ellendig’ enz. (vs. 9-10); hier spreekt Jakobus duidelijk het hele volk Israël aan (‘wees’ is meervoud), van wie velen zich nog nooit voor God verootmoedigd hebben over hun zondige toestand; maar in de toepassing kunnen we de lijn ook doortrekken naar alle naamchristenen en vleselijke christenen: ‘Verootmoedig je voor God!’
‘Oordeel niet! Roem niet!’
We moeten twee dingen onderscheiden. Enerzijds: Rom. 16:17-18; 1 Kor. 5; Fil. 3:18-19; 2 Tim. 3:1-5; 4:3v. e.d. veronderstellen dat wij het kwaad in de medechristen wel degelijk moeten veroordelen. Anderzijds: ‘kwaadspreken’ (roddelen, oordelen over iemands motieven e.d.) is heel wat anders (vgl. Matt. 7:1; Rom. 2:1; 1 Kor. 4:3-5). Zelfs Gods wet doet dat niet; als je wijzer wilt zijn dan de wet, word je een tegenstander, of zelfs ‘rechter’ van de wet, want die pleit juist voor barmhartigheid jegens de naaste. Laat dus de diepste beoordeling van je naaste liever over aan God, de ware Wetgever en Rechter. Wat verbeeld jij je wel? Als je wilt kwaadspreken, kijk dan liever eerst eens naar jezelf. Niemand is bozer en verdrietiger over het kwaad dan God; maar ook niemand is barmhartiger jegens de kwaaddoener dan diezelfde God – als de kwaaddoener zich althans verootmoedigt.
Het gevaar van eigendunk
Denk niet te gemakkelijk dat je wel even dit of dat zult doen (vs. 13). Je leven is als een damp; het kan zó met je afgelopen zijn (vs. 14). Betuig maar liever je afhankelijkheid van God: ‘Als de Heer het wil en wij leven…’ Erken dat je leven in zijn hand ligt en dat je er niet zelf over kunt beschikken. De geest van onafhankelijkheid, die we juist ook bij christenen in welvaart en politieke vrijheid kunnen waarnemen, is een groot kwaad.
Doe het goede!Christendom is maar niet een verzameling geboden; ‘niet zondigen’ is niet alleen het nalaten van verkeerde dingen, maar vooral het streven naar het goede: dat wat tot eer van God en tot zegen van de naaste is. Na een verhandeling over allerlei kwade zaken (vs. 1-16) volgt nu heel in het kort deze omkering: niet alleen: Mijd het kwade, maar ook: Doe het goede!Sterker nog, het kwade omvat twee dingen: een aantal zaken die in zichzelf kwaad zijn en daarom door God verboden zijn; maar ook: het falen in het doen van het goede is net zo goed zonde. Daarom het veelvuldig gebod: ‘Doe het goede’ (bijv. Luk. 6:35; Gal. 6:10; 1 Thess. 5:15; 2 Thess. 3:13; Hebr. 13:16; 1 Petr. 3:11).