185 Wat is ‘dwaalleer’ eigenlijk?
Zes en drie weken geleden heb ik in twee columns in totaal twintig ‘dwalingen’ opgesomd. Maar ik wil er nu nog wel graag aan toevoegen dat er ruwweg twee soort ‘dwaalleringen’ bestaan: fundamentele en niet-fundamentele dwaalleringen. Het verschil daartussen is heel simpel. Christenen kunnen over allerlei zaken verschil van mening hebben, terwijl zij zich toch één weten in Christus. Dan hebben we het over niet-fundamentele dwaalleringen. Maar fundamentele dwaalleringen zijn zo ernstig dat je je moet afvragen of je, als je zulke leringen aanhangt, wel behouden kunt worden. De Apostolische Geloofsbelijdenis (het Apostolicum) is daarvoor een bruikbare norm; daarin gaat het om de Drie-eenheid, Christus’ waarachtige godheid en waarachtige mensheid, de schepping, de zondeval, de verlossing door het werk van Christus, de lichamelijke opstanding van Christus én – te zijner tijd – van de zijnen, de wederkomst en de voleinding en – voeg ik eraan toe – de betekenis van de Schrift als het geïnspireerde Woord van God. Wie op een van deze punten bewust en weloverwogen een andere visie kiest, volgt niet langer de Christus der Schriften; zo iemand zou ik niet als christen kunnen erkennen.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis is als een dergelijke toetssteen niet geschikt, doordat deze veel te veel specifieke inzichten van de ondertekenaar eist; d.w.z. het is de belijdenis van één enkele christelijke stroming: het calvinisme (ca. 3% van alle christenen op aarde). Zij is nuttig voor gereformeerden, maar slechts in beperkte mate voor andere orthodoxe christenen. Daarom hebben gelovigen een grondslag nodig die én orthodox én fundamenteel is. Fundamentele dwaalleer is een belemmering voor kerkelijke gemeenschap: ‘Ieder die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet. Wie in de leer blijft, die heeft zowel de Vader als de Zoon. Als iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in huis en begroet hem niet. Want wie hem begroet, heeft gemeenschap met zijn boze werken’ (2 Joh. 1:9-11).
Als je het zo bekijkt, welke van de twintig behandelde ‘dwalingen’ behoren dan tot de afdeling fundamentele dwalingen? Het antwoord zal sommige lezers wellicht verbazen: in feite geen enkele. Ik vind leringen als de alverzoening, het preterisme, het ultradispensationalisme en de vervangingstheologie echt heel erg, maar het zou niet in mijn hoofd opkomen te beweren dat aanhangers ervan niet behouden zouden kunnen worden. Maar als iemand de Godheid van Christus, of diens verzoeningswerk, of diens lichamelijke opstanding zou afwijzen, zou ik heel erg aan de behoudenis van zo iemand twijfelen (al ben ik gelukkig niet zijn of haar rechter). Ik zou in ieder geval met zo iemand geen kerkelijke gemeenschap kunnen hebben.
Johannes Calvijn ijverde al voor de eenheid van de Kerk en erkende de bijzondere betekenis van het Apostolicum daartoe. Een smallere basis voor de eenheid van de Kerk was eigenlijk niet wat hij wilde. Daarom is het goed dat van de gewone gelovigen in de reformatorische kerken ook niet meer gevraagd wordt dan de erkenning van het Apostolicum. Wij raken hier aan de diepste betekenis van het sektarisme versus het ware katholicisme. Wij moeten het eens zijn over alles wat mensen tot christenen maakt, zoals bijvoorbeeld vervat in het Apostolicum. Wie op een van de genoemde punten bewust en weloverwogen een andere visie kiest, dient of volgt niet langer de Christus der Schriften; zo iemand zou ik niet als christen kunnen erkennen.
De rooms-katholieke theoloog Hans Küng heeft het fraai geformuleerd: de ketter is hij die een ‘andere Jezus predikt’, een ‘andere geest ontvangt’ of een ‘ander evangelie’ aanhangt (2 Kor. 11:4; Gal. 1:6,9). De ware christen herkent men allereerst aan zijn ware Christusbelijdenis: het is degene die belijdt dat Jezus de Christus (Messias) is, die de Vader en de Zoon belijdt (1 Joh. 2:22) en die Jezus als in het vlees gekomen belijdt (4:2v.; 2 Joh. 1:7; dat impliceert én zijn pre-existentie én zijn waarachtige mensheid). Natuurlijk is dit geen juridisch waterdicht criterium: iedereen kan van andere geloofsrichtingen dan de zijne beweren dat zij een ‘andere Jezus’ of een ‘ander evangelie’ brengen. Als daarbij echter niet het fundament van het christelijk geloof in het geding is, neigen zulke kwalificaties tot het sektarische.
Immers, dit is de kern van de zaak: wie zou degene die de genoemde fundamentele leringen van harte onderschrijft, maar anders denkt over de doop, de Geestesgaven, het messiaanse vrederijk, de uitverkiezing, niet als christen willen aanvaarden? Alleen sektariërs! Men zou kunnen betogen dat zulke zaken dan ook niet thuishoren in een kerkelijke grondslag. Wij kunnen in de praktijk als christenen slechts christelijke gemeente zijn als wij gezamenlijk en van harte de fundamenten van het christelijk geloof aanvaarden. Maar wie opvattingen over doop, Geestesgaven, vrederijk en uitverkiezing en dergelijke eveneens tot fundamenten van het christelijk geloof maakt, is een sektariër in nieuwtestamentische zin. En sektarisme is een werk van het vlees (Gal. 5:20).
Om jezelf op dit punt een beetje op de proef te stellen, kun je je deze vraag stellen: als je een vrijkerkelijke evangelicaal bent, ben je het met heel veel zaken in de traditioneel-protestantse kerken niet eens. Maar zou je willen beweren dat deze kerken fundamentele dwaalleer prediken? (Pas op, ik heb het niet over individuele predikers binnen deze kerken, maar over de officiële leer.) Probeer eerlijk antwoord te geven. En als je deze test hebt doorstaan, heb ik een nog moeilijker vraag voor je: zou je willen beweren dat de rooms-katholieke kerk fundamentele dwaalleer predikt, dus leringen die, als je ze in geloof zou omhelzen, zouden maken dat je niet behouden kunt worden? Ik merk aan de reacties wel wat je ervan vindt…
Het blijft goed en nuttig om onbijbelse leringen binnen de christenheid aan de kaak te stellen; maar haal er niet meteen hel en verdoemenis bij!